Wie zijn jouw vrienden?
“Als Christenen moeten we geen vrienden zoeken bij ongelovigen maar dienen we trouw te blijven aan onze “broeders”, ongeacht hun levenswandel. Dat is de houding van vele Christenen. Maar is dat juist?
Het lijkt nogal voor de hand liggend dat we bevriend moeten zijn met medechristenen en hen ontwijken die geen christen zijn. En alzo hebben christenen eeuwenlang zich teruggetrokken in hun kloosters en kerken uit angst om besmet te geraken door de wereld. Sommige groeperingen hebben zelfs geëist dat hun leden zich onttrokken aan hun ongeredde familieleden. Deze regels waren soms onuitgesproken maar toch bestaand, soms werden ze duidelijk opgelegd en het gevolg van “verbroederen met de vijand” was dikwijls excommunicatie.
Ik geef toe dat we geen vriendschap moeten aangaan die schadelijk is voor onze wandel met de Here. Zij die uit bendes en verslavingen allerhande komen moeten hun vroegere vrienden ontwijken, uit angst om niet terug te vallen in hun vroegere levensstijl. Gebruik a.u.b. dit artikel niet als een excuus om terug een relatie aan te knopen met diegenen die je opnieuw in de modder willen duwen.
Maar als we alleen maar vrienden willen onder christenen, hoe beïnvloeden we dan de verlorenen voor Christus? We kunnen dat niet enkel doen door te prediken. Hoe gaan ze onze boodschap geloven als we hun vertrouwen niet hebben? En, nog belangrijker, wat zegt de Bijbel hierover?
De Farizeeërs raakten zelfs niet aan wat door heidenen was aangeraakt en hadden strikte regels i.v.m. voedsel en met al wat betrekking had op zondaars. Dit was gebaseerd op hun meerderwaardigheidsgevoel, het gaf hen een vals gevoel van heiligheid. Het was daarom een grote shock voor hun systeem toen Jezus vriendschap betoonde voor de mensen die zij schuwden. “En het geschiedde, toen Hij in het huis aanlag, zie, vele tollenaars en zondaars kwamen en lagen mede aan met Jezus en Zijn discipelen. En toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tot Zijn discipelen: Waarom eet uw Meester met de tollenaars en zondaars?” (Mat. 9:10-11).
Als Jezus bevriend was met zondaars, hoe zouden wij het dan niet zijn? Hoe komt het dat wij onszelf zo verheven achten boven onze naasten dat we er geen vrienden van kunnen zijn? Ik bedoel niet dat we steun, liefde en gezelschap bij ongelovigen moeten zoeken, daar dient het Lichaam van Christus voor. We hebben gemeenschap en vinden steun, bemoediging, liefde en visie in de gemeente, maar tegelijk vriendschap bij de zondaar, de ellendige en de eenzame. Het is jammer dat christenen zich tot de wereld moeten richten voor steun omdat ze het in de gemeente niet vinden. We dienen gesterkt te worden door de vriendschap binnen de gemeente, zodat we naar buiten uit kunnen reiken en bevriend raken met de verlorenen.
Aan de andere kant dienen we geen gemeenschap te hebben met zogenaamde christenen die in onbeleden zonde leven. Want hier ligt het probleem: we ontwijken ongelovigen omdat ze zondaars zijn maar we hebben gemeenschap met christenen die hetzelfde doen, terwijl de Bijbel het tegenovergestelde eist!
“Ik schreef u reeds in mijn brief, dat gij niet moest omgaan met hoereerders; niet met de hoereerders uit deze wereld in het algemeen of met de geldgierigen en oplichters en afgodendienaars, want dan zou men wel uit de wereld moeten gaan. Nu evenwel schrijf ik u, dat gij niet moet omgaan met iemand, die, al heet hij een broeder, een hoereerder, geldgierige, afgodendienaar, lasteraar,dronkaard of oplichter is; met zo iemand moet gij zelfs niet samen eten.” (1Kor. 5:9-11). Lees deze verzen opnieuw. Paulus zegt ons hier dat we geen gemeenschap moeten hebben met hen die we broeders noemen en die deze dingen doen, maar wel met ongelovigen die ook deze dingen doen. (Noteer dat een van de redenen om te breken met gemeenschap de hebzuchtigheid van de broeder is – dat betekent een grote meerderheid van de moderne christenen!).
Als je vind dat ik deze verzen te letterlijk opneem kijk dan naar 1Kor.10:27 “Indien een der ongelovigen u uitnodigt en gij wenst te gaan, eet dan alles, wat u wordt voorgezet, zonder dat gij navraag doet uit gewetensbezwaar.”. Hier staat duidelijk dat indien de gelovige een heidens banket wil bijwonen samen met een hoop ongelovigen, dat hij moet gaan. Tegelijkertijd roepen Mat. 18:17, Rom. 16:17, 2Tes. 3:6, 14, 1Tim. 6:5 en 2Joh. 1:10 ons op ons afzijdig te houden van zogenoemde gelovigen die in zonde blijven leven.
Het probleem is dat de meeste Christenen net het tegenovergestelde doen: Zij schuwen ongelovigen die moeten bemind worden, en blijven gemeenschap houden met gelovigen die moeten geschuwd worden. Niet te verwonderen dat onze ongeredde buren onze Jezus niet willen, en dat de gemeente tolerant is geworden en de grofste zonde dulden. We doen het allemaal achterste voren.
Ongelovigen moeten voor Christus gewonnen worden door onze liefde voor hen en zondige gelovigen zouden beschaamd tot inkeer moeten komen door hen te verwerpen. Maar als we weigeren om ongelovigen de tijd van hun leven te geven, leren ze al snel dat we hen buiten onze arrogantie niets te bieden hebben. Als we zondige gelovigen niet schuwen dan denken ze dat hun gedrag aanvaardbaar is en, nog erger, dat andere gelovigen hetzelfde gaan doen vermits zo’n houding wordt goedgekeurd.
Sta mij toe je aan te moedigen om bevriend te raken met enkele van de vele ongelovigen rondom jou. Ik vraag je niet om bepaalde dingen te doen of met hen naar plaatsen te gaan die duidelijk verkeerd zijn. Er zijn vele manieren waarop we vrienden kunnen zijn zonder onszelf te compromitteren – ja je dient je scrupules opzij te zetten en genoegen nemen met ongewone gedragingen en van je verhoog afkomen om hen op hun niveau te ontmoeten – want dat is wat Jezus deed.
Ten tweede wil ik je uitdagen om Mat.18:15-20 toe te passen in je relatie met broeders.
Misschien is de tijd gekomen om inventaris te maken van je vrienden. Hoeveel tijd spendeer je met ongelovigen? Zijn zij een zendingsveld of krijg je van hen wat je eigenlijk van gelovigen zou moeten krijgen? Wat met je christenvrienden? Heb je hen al gewezen op hun zondige levensstijl – indien niet dan ben je geen ware vriend.
“Hij zeide ook tot die Hem genodigd had: Wanneer gij een middag- of avondmaaltijd aanricht, roep dan niet uw vrienden of uw broeders of uw verwanten of uw rijke buren; die zouden immers op hun beurt ook u kunnen uitnodigen en gij zoudt terugbetaling ontvangen. Maar wanneer gij een gastmaal aanricht, nodig dan bedelaars, misvormden, lammen en blinden. En gij zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u terug te betalen. Want het zal u terugbetaald worden bij de opstanding der rechtvaardigen” (Luc.14:12-14)